Vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en batterijwagens, die vóór de invoering van de met ingang van 1 oktober 1978 geldende voorschriften zijn gebouwd, mogen verder worden gebruikt, indien de uitrusting van de tank voldoet aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8.
De wanddikte van de reservoirs, met uitzondering van de reservoirs die zijn bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van klasse 2, moet ten minste overeenkomen met een berekeningsdruk van 0,4 MPa (4 bar) (overdruk) voor zacht staal of 200 kPa (2 bar) (overdruk) voor aluminium en aluminiumlegeringen.
De dwarsdoorsnede die wordt gebruikt bij de berekening van die delen van een tank, die geen cilindrische doorsnede hebben, moet een cirkel zijn die in oppervlakte gelijk is aan de desbetreffende dwarsdoorsnede van de tank.